Pedro de Bruyckere over cultuur in het onderwijs: "Een breder mens worden is de taak van het reguliere onderwijs. Verdieping kan dan in het DKO of het verenigingsleven.
Kies ik voor de amateurkunsten of het Deeltijds Kunstonderwijs? Nu het katholiek onderwijs de artistieke vakken in het secundair inkrimpt, moeten jongeren hun culturele vorming na de schooluren gaan zoeken. Erkennen we kunst en creativiteit wel voldoende in de ontwikkeling van het kind? We spraken erover met pedagoog Pedro De Bruyckere, een expert als het gaat over cultuur en educatie.
Hét kind bestaat niet. De Vlaamse jeugd is diverser en stedelijker dan ooit, en als ze één ding wil, is het rust. Of nog: misschien zitten kinderen niet op ons te wachten, omdat ze hun eigen cultuur hebben. Het zijn ontnuchterende conclusies die Pedro De Bruyckere eind vorig jaar aan OPENDOEK voorschotelde in een mini-podcast. In tijden van over-parenting, waarbij ouders kansen ‘hamsteren’ voor hun kind en de bijlesindustrie op volle toeren draait, moeten we nadenken over de kwaliteit en veelzijdigheid van ons (cultuur)onderwijs, vindt de pedagoog van de Arteveldehogeschool en de Universiteit Leiden. Daarover wilden we meer weten.
Hoe verhoudt u zich als pedagoog tot cultuur?
“Ik ben al heel mijn leven lang bezig met kunst en cultuur. Het gebeurt vaak dat mensen me zeggen: ‘Pedro, weet jij dat je een naamgenoot hebt die muzikant is?’ Maar die naamgenoot ben ikzelf. Zolang als ik lezingen en les geef, produceer ik ook al platen en maak ik muziek. In de hoofden van veel mensen kan je blijkbaar maar één ding doen. Mijn interesse gaat net uit naar de driehoek jongeren, onderwijs en populaire cultuur, en hoe die domeinen op elkaar inwerken.”
Heeft u zo’n voorbeeld van hoe cultuur in het onderwijs uw leven heeft geïnspireerd?
“Toen ik nog een leerling was, vertelde een leerkracht Nederlands dat hij fan was van Paul Simon en de openingsregels van het nummer ‘Graceland’: “The Mississippi Delta was shining like a national guitar”. Ik wist toen dat National Guitars een merk was van gitaren, gemaakt uit aluminium en vooral gebruikt in the Mississippi-delta. Door die kennis kon ik dat nummer een nieuwe laag en een extra betekenis geven. Hetzelfde maak je mee als toeschouwer van theater. Hoe meer achtergrondkennis je hebt, hoe meer je betekenislagen je kunt onderscheiden in een voorstelling.”
Is het de taak van het onderwijs om die kennis aan te reiken?
“Je brengt leerlingen achtergrondkennis bij én leert hen ook de taal van de cultuur. Hoe kijk je naar theater, bijvoorbeeld? En daar zit een interessante evenwichtsoefening, want je leert hen de taal en de betekenis enerzijds, maar anderzijds moet je ook de verwondering vasthouden. Want uit die verwondering volgt de interesse.”
Ligt daar geen contradictie binnen het leerplan?
“Nee, dat is een ander verhaal. Het leerplan of curriculum gaat over doelstellingen. Bijvoorbeeld: ‘Wat hebben onze kinderen nodig in de toekomst?’ Maar dat is maar de helft van het verhaal. Zoals filosofe en pedagoog Hannah Arendt zegt, heeft onderwijs een conserverende taak. De samenleving kiest dus wat ze belangrijk genoeg vindt om mee te geven aan de volgende generaties. Maar dat moet ze doen op zo’n manier dat de volgende generatie ook haar eigen keuzes kan maken. En daar kan het moeilijk worden, want er bestaan altijd dingen waar we het nooit over eens zullen zijn. Sommige bekende auteurs worden vandaag behandeld in de lessen, terwijl dat binnenkort totaal andere namen kunnen zijn.”
U heeft het hier over ‘betekenisverlening’ in scholen?
“Ja, en daar moeten we over blijven nadenken. We hebben onderwijs ingericht omdat we het als samenleving belangrijk vonden dat kinderen onder meer konden lezen en schrijven. De maatschappij zag niet alle ouders in staat om hun kinderen die vaardigheden aan te leren, dus sprak ze anderen – leerkrachten – aan om dat te doen. Vrij vertaald: bij alles wat de maatschappij belangrijk vindt om door te geven, maar waarin niet noodzakelijk alle ouders kunnen voorzien, komt de school tussen.”
Kunnen ouders kunst en cultuur niet op zich nemen?
“Het is niet zeker dat ouders dat kunnen. Onderwijs is voor iedereen. In het ontwikkelen van interesses speelt de sociaal-culturele achtergrond van een kind vaak een rol. De school is een plek buiten de wereld, waar je tijd krijgt om jezelf te ontwikkelen. Onderwijs betekent: een kind oppikken uit zijn leefwereld om die wereld vervolgens open te breken. Cultuur is veel meer dan wat er in een gezin gebeurt. Er zijn ongetwijfeld veel gezinnen die hun kinderen een culturele introductie geven, maar het is de taak van de school om kinderen te laten kennismaken met een grote culturele diversiteit. Via een aanbod dat bijvoorbeeld de drang naar theater kan stimuleren.”
Bestaat ook de kans dat scholen de creativiteit en culturele interesse doden?
“De Britse auteur Sir Ken Robinson, een expert wat betreft kunsteducatie, claimde dat onderwijs creativiteit doodt. Hij gaf het volgende voorbeeld: geef aan een zesjarige een paperclip en het komt met meer dan 100 manieren op de proppen om die paperclip te gebruiken. Zodra de zesjarige wordt opgeleid, verliest hij dit talent en gebruikt hij een paperclip enkel nog als een paperclip. Hier wordt echter een enge definitie van creativiteit gebruikt. Alle onderzoeken die een andere definitie van creativiteit hanteren, zeggen dat creativiteit net toeneemt naarmate het kind opgroeit. We weten dat een van de belangrijkste basissen van creativiteit kennis is, en dat is toch iets wat de school aanbiedt. De vraag moet zijn: ondersteunen scholen creativiteit genoeg? Naar mijn mening is het antwoord hier: neen.”
Kan dat verklaren waarom veel jongeren zich nu aansluiten bij een alternatief circuit, naast het DKO?
“Dit is iets waar de sector mee worstelt. Enerzijds is het DKO in België uniek, en iets waar best veel landen jaloers op zijn. Nergens is het zo goedkoop en toegankelijk als bij ons. Anderzijds zien we nu al een paar jaren – ook bij verenigingen – dat diversiteit een uitdaging blijft. Net omdat er parallelle circuits ontstaan. Je ziet bijvoorbeeld onder jongeren in steden spontaan dansgroepen openbloeien, of andere kunstvormen die niet in het plaatje passen van een vereniging of opleiding. Dan worstelt het beleid met de vraag: moeten we die in ons stramien stoppen? Moeten we ze ondersteunen?”
Hoe verklaart u dat de participatie van het DKO vaak daalt naarmate de jongere ouder wordt?
“Dit is geen probleem waar enkel het DKO mee worstelt. Tien jaar
geleden had acht op de tien 18-jarigen al gewerkt. Nu zien we datzelfde
cijfer bij 15-jarigen. Ze hebben het zo druk dat er andere zaken op de
helling komen te staan. Ze hebben huiswerk, gaan babysitten … Er is dus
minder tijd en dus vallen bepaalde hobby’s af. Dat wordt vaak als een
probleem gezien van het DKO, maar het is een algemeen verschijnsel. Ook
bij verenigingen zien we heel veel ‘uitval’ van jongeren. Dit vormt voor
hen een groot probleem, want zo komt hun continuïteit en voortbestaan
in het gedrang.”
Wat zou een beslissende factor kunnen zijn om voor amateurtheater te kiezen?
“Het amateurtheater is samen met de fanfares en rockgroepen het langst bestaande zijtraject naast het DKO. Maar ook tussen gezelschappen onderling zijn er veel verschillen – waarbij ik geen waardeoordeel vel. Uiteindelijk hangt je keuze van af van wat je ambities zijn. Die zijn bepalend voor de verwachtingen. Als jij naar een gezelschap gaat om je daarin verder te ontwikkelen, is het logisch dat je naar het Deeltijds Kunstonderwijs stapt, of naar een ambitieus gezelschap. Dan verwacht je dat je daarin groeit. Als je puur als hobby theater wil spelen, kan de academie misschien net te veeleisend zijn. Ik ben blij met de rijkdom in het aanbod. De uitdaging is om daarin, met de eigen ambitie voor ogen, de goede keuze te maken. En voor die studiekeuze bestaat jammer genoeg nog geen specifiek CLB.”
Wat kan de rol van scholen zijn in die uitdaging?
“Een breder mens worden is de taak van het reguliere leerplichtonderwijs. De mogelijkheid om je te verdiepen, ook in de breedte, kan dan in het Deeltijds Kunstonderwijs of het verenigingsleven liggen. Daar moeten we dus over waken: dat de brede vorming intact blijft, én dat kinderen hun weg in de mogelijke verdiepingen vinden. Samenwerkingsverbanden met bibliotheken en DKO’s kunnen helpen. In een grootstedelijke context bijvoorbeeld bestaan er zaterdagscholen waar ook op zulke samenwerkingen wordt ingezet. In wijken waar het regulier cultuuraanbod minder aanwezig is, zijn er initiatieven waarbij de speelpleinwerking cultuur integreert. Er gebeurt heel veel op dat vlak. Het enige probleem is dat al die initiatieven versnipperd zijn.”
Welk besluit trekken we hieruit?
“Je moet de jeugd zien als een wachtkamer waar je allerlei dingen kan uitproberen om dan een goede keuze te maken in wat je zelf wil. Er zijn echter mogelijke hinderpalen die je kunnen verhinderen om die keuze te maken. Je hebt onvoldoende kennis van de mogelijkheden, je krijgt niet de kansen om financiële redenen, of de keuze wordt in jouw plaats gemaakt … Dan pas krijgen we een probleem, en dat moeten we tegengaan. Het DKO en het verenigingsleven hebben een rijk aanbod in zowel het officiële als het alternatieve circuit, en dat vind ik goed.”