Liza Renders

Ik ben geboren in Brugge en opgevoed in het zo-algemeen-mogelijk Nederlands (tenzij mama boos was omdat ik op school weer eens te veel had gebabbeld). Rond mijn tiende verjaardag verhuisde ik naar Veurne, waar ik langzaam maar zeker een West-Vlaamse tongval van mijn klasgenotjes aanleerde. Na de middelbare school week ik voor studies uit naar Antwerpen. Daar adopteerde ik een binnenlands accent en daarnaar ben ik, als officiele Borgerhoutenaar, ondertussen ook geëmigreerd.
Dialect duikt met andere woorden geregeld in mijn gesprekken op. “Ge zou echt niet zeggen dat gij van West-Vlaanderen zijt”. Tot ik telefoon krijg van mijn oma en de mond van een Nederlandse vriendin in Antwerpen letterlijk openvalt. Of tot my friend Bob een denkbeeldig televisiebakje bovenhaalt en vol jolijt tussen verschillende dialecten zapt.
Afhankelijk van mijn whereabouts en gesprekspartner verandert mijn taalregister dus vrolijk mee. Ik voel me erdoor volledig thuis en op mijn plek, of het nu in het pittoreske Steenkerke is of 150 kilometer verder in ’t stad. Mijn dialect, of tussentaal, of tongval of hoe je het beestje ook wilt noemen is voor mij dus een automatisch hulpmiddel om bij een groep mensen aansluiting te vinden. Een krachtige pragmatische tool. En dat hebben velen geweten. Politici spelen er maar wat graag op in. Bij nationale verkiezingen gaan ze in hordes op taaltraining. Ze willen overal in het land verstaanbaar zijn en officieel, maar tegelijk niet té elitair, overkomen. Als de lokale verkiezingen om de hoek schuilen komt plots hun streekgebonden accent opnieuw sterker naar boven. Om het “da’s ene van bij ons”-effect te stimuleren.
Laat dat nu net de keuze zijn waar ook theatermakers telkens weer voor staan. Kies je voor het charmante en lokale, zodat je misschien een stuk volkser overkomt dan de bedoeling is. Of ga je voor het uitspelen van welsprekendheid en AN maar neig je dan een heel erg formeel en elitaire indruk na te laten? Of een combinatie van al het voorgaande? Wat er ook van moge worden, om welke reden dan ook, het is een keuze waarvan we ons bewust moeten zijn tijdens het artistieke proces omdat het ons leidt naar andere eindproducten, andere disciplines zelfs.
Mijn mond valt pas echt open als iemand een uiterst natuurlijke en overtuigende prestatie neerzet in een dialect dat niet het eigen is. Maar als je na een voorstelling, die grotendeels in het AN wordt gespeeld en waarin taal een belangrijke rol speelt van iemand hoort: “Jij praat zo mooi”, dan doet dat verdacht goed. Het zijn verschillende talenten, dus laten we vooral geen appels met peren vergelijken of discussiëren over wat beter is, maar in plaats daarvan de diversiteit in het mooie theaterlandschap aanmoedigen.
LIZA RENDERS