Een kritische liefdesbrief aan theaterfestivals
Hou jij van festivals? Met een wat vervelende tegenzin schrijf ik hier over wat Van Dale grote (muziek)feesten noemt. Tegenwoordig spreken we eerder over evenementen dan feesten en daaronder valt meer dan alleen muziek, dus ook theater. Haak nog niet af, beste toneelliefhebber. Laten we eerder samen onderzoeken vanwaar dat mogelijk bezwaar komt.
Vooreerst houd ik niet van drukte en al zeker niet van georganiseerde drukte. Waarom moet ik mij verplicht voelen om met vele anderen vrolijk te zijn? Dat heeft natuurlijk met mijn psyche te maken en daar hoeven festivalgangers en organisatoren zich eigenlijk niks van aan te trekken. Feest ik niet graag? Ben ik een zuurkous? Lijd ik aan één of andere massafobie? Wil ik mij als toneelmaker eerder onderscheiden van een groep dan me erin te verdrinken? Ben ik hierin de enige? … Geloof ik met Nobelprijswinnaar Elias Canetti in zijn ‘Masse und Macht’ dat de mens voor niets meer vreest dan voor de aanraking door iets onbekends? Dat hij zich dus afschermt met kleren, deuren en andere grenzen, maar als wankel individu in wankele tijden van die vrees wil verlost zijn? Dat hij dan met ontbloot bovenlijf onderduikt in een groep, op zoek naar een massagevoel in grote ruimtes, met kreten en applaus voor gelijkvormige evenementen? Voel ik me meer mezelf in die min of meer uniforme kledij? Wat doe ik als individu na een festival, na een betoging? Wat ik in groep zo vurig nastreefde en binnen ‘ons’ bereik voelde, lijkt even snel af te sterven als ik weer thuis ben. Ontstaat dus mijn terughoudendheid uit de tegenstelling van het eenzame maar toch ook nieuwsgierige jongetje?
Vervolgens maant de ervaring van zowel actieve deelnemer als van passieve toeschouwer me aan tot voorzichtigheid. Wie ooit actief deelnam aan zo’n festival, toernooi of wedstrijd, beseft dat de objectiviteit in selectie en beoordeling nooit honderd procent is. Vrienden, bekenden, geestverwanten en luide roepers hadden altijd wel een voetje voor… Organisatoren zetten een festival immers graag naar hun hand. Natuurlijk zullen krijgers en gevers van ‘punten’ of centen dit bij hoog en bij laag ontkennen. Alleen als het aanbod heel beperkt is, dalen de eisen van de organisatoren.
Hierin verschillen theaterfestivals grondig van andere evenementen. Theatermakers streven naar een band met hun publiek, maar zij willen zich ook wel eens vergelijken met hun collega’s. Ben ik beter dan …? Ben ik wel goed genoeg? Amateurgezelschappen hebben hieraan behoefte, zeker als ze zichzelf ernstig willen nemen. Ze spelen immers iets te veel voor hun typisch publiek van vrienden, familie en kennissen. Zijn hun waarderingen altijd voldoende correct? “We vinden het prima, Staf, dat je toneelspeelt, maar dat we ook nog telkens moeten komen kijken!” Pijnlijk toch?
De tegenstelling tussen artistiek presteren en zakelijk oordelen heeft gelukkig (?) de meeste toernooien naar af geleid. Denken we maar aan het ‘Tornooi der Lage Landen in Elsloo’, de ‘provinciale toernooien’ en zelfs aan het ‘Landjuweel’. Maar zonder enige kwaliteitscontrole zien we op sommige festivals vaak tenenkrommende toneelpogingen of zelfverklaarde geniale puberale opvoeringen, soms letterlijk onverstaanbaar en zo opgeblazen egocentrisch dat het uiteindelijk gênant wordt. Ieder heeft het recht om op een podium te kruipen, en niemand is volmaakt, maar ik ben toch graag een verwittigd man.
Luid ik hier dan de doodsklok over de festivals? Helemaal niet! Bedankt, dat je niet bent afgehaakt.
Zolang er organisaties zijn die graag de voorwaarden creëren om in een beperkte tijd op een afgesproken ruimte onze ‘kunsten’ te laten bewonderen, heet ik ze hartelijk welkom. Het is goed te zien dat er nog anderen zijn die op andere manieren proberen eenzelfde hobby te beoefenen. Dat niet elke generatie op dezelfde wijze over theater denkt. Dat oude gewoontes nieuwe invullingen krijgen. Dat de essentie van hier en nu telkens wint van wat is opgenomen en gereproduceerd. Dat nieuwe vormen van bewegen en spreken nieuwe mogelijkheden aanboren. Dat ik ervaar dat met meerderen zijn, gelukzalige momenten kan opleveren. Dat een voorstelling die me diep raakt, me niet alleen dankbaar maar ook nederig kan maken. Dat toneel een dynamisch gegeven is.
Elk festival confronteert me ook met de fundamentele vraag: ‘Waarom doen we dit?’ Waartoe dient de bezigheid van het toneelspelen? Oké, ik amuseer me, ik doe het graag, ik voel me min of meer gewaardeerd. Toneel maakt me misschien minder eenzaam. Maar welk verder nut heeft het? Of is dit een dwaze vraag bij ‘kunst’? Moet ik politieke statements maken?
Hanteer ik de voorhamer of hoop ik op de interpretatiekracht van mijn publiek? Spring ik tot vervelens toe op de kar van de huidige thema’s? Ik weet toch dat ik de wereld niet kan veranderen, maar soms wel een beetje een individu op andere gedachten kan brengen…
Elke reden tot tegenzin draagt ook de mogelijkheid tot waardering in zich.
Dus leve het festival! Laat ons maar feesten!
Jef Mellemans
“Elk festival confronteert ons met de vraag ‘Waarom doen we dit?’