
POL ANRYS:
“Veel regisseurs weigeren in te zien dat theater evolueert. In die val wil ik niet trappen”
Elk seizoen meer dan vijftig keer: zo vaak worden de theaterstukken van Pol Anrys opgevoerd. Het maakt hem tot de meest gespeelde Vlaamse auteur in het amateurtheater, en dat met ‘maar’ dertien speelteksten op zijn naam. En zeggen dat Anrys, in het dagelijkse leven preventieadviseur, eerder toevallig in het theater is terechtgekomen. “Ik had totaal geen affectie met toneel, maar mijn vrouw en mijn schoonbroer waren actief bij de plaatselijke kring Levet Scone. Ik was 22 en kende niemand in het dorp. Volgens hem en mijn vrouw zou ik als lid van de toneelkring snel mensen leren kennen. Voor ik het wist, speelde ik een hoofdrol en stond ik te regisseren in mijn eigen kring.”
- Vanwaar dan de keuze om zelf te beginnen schrijven?
“Ik was een houterige acteur die door hard werk wel iets kon neerzetten. Maar ik miste de ‘naturel’ om echt goed te worden. Gelukkig is houterigheid geen probleem als je regisseert. (lacht) Ondertussen ben ik ook gestopt met regisseren omdat ik al te vaak regisseurs aan het werk zag die wat blijven steken. Theater evolueert: wat 20 jaar geleden werkte, werkt daarom nu niet meer. Veel regisseurs weigeren dat in te zien, maar in die val wil ik niet trappen.”
“In mijn beginperiode regisseerde ik nogal wat jeugdtheater. In die stukken speelden veel kinderen en is het aantal beschikbare teksten beperkter. Als oplossing heb ik zelf de Lucky Luke-strip ‘Calamity Jane’ in een theatertekst voor kinderen gegoten. Ik merkte al snel dat ik wel aanleg voor het toneelschrijven had. Ik had ook fantasie genoeg. Maar een stuk schrijven is meer dan gewoon je fantasie op papier zetten. Er komt veel structuur bij kijken. Omdat het mij bleef intrigeren, besloot ik eind jaren ‘90 een cursus te volgen van het Leuvens Amusementstheater, met als lesgever Ed Vanderweyden (scenarist van Vlaamse series als ‘Heterdaad’ en ‘In Vlaamse velden’, red.). Die heeft mij veel geleerd over de structuur van een stuk en, meer nog, hoe belangrijk die structuur wel niet is om tot een goed stuk te komen. Als examenstuk heb ik toen ‘Comme chez Swa’ geschreven.”
- Hoe verklaar je zelf het succes van je stukken? Is er een formule?
“Ik schrijf altijd komedies en werk volgens de structuur van de ‘well-made play’ met één hoofdplot en twee subplots en volgens een dertigtal dramatische steunpunten, zoals de intrige, revelatie of climax. Normaal gesproken heb je minstens achttien van die steunpunten nodig om een goed stuk te schrijven. Door strikt vast te houden aan twee subplots, krijg je toneeltechnisch goede stukken. Dat verklaart volgens mij voor een deel het succes van mijn werk.”
“Dit seizoen worden mijn stukken door 70 Vlaamse gezelschappen gespeeld en voor het eerst ook door 15 Nederlandse. Nederlanders vinden blijkbaar de Vlaamse komedies hoger van niveau dan de Nederlandse tegenhangers. Een deel van het succes in Nederland is te danken aan de Friese schrijver Gurbe Dijkstra, die al mijn stukken vertaald heeft in het Fries. Friezen willen namelijk alleen maar stukken spelen die in het Fries geschreven zijn. 8 van de 15 Nederlandse kringen die een stuk van mij spelen, komen uit Friesland. Bij de vraag naar het waarom, antwoordde Gurbe Dijkstra: “Daar kan ik kort over zijn. In Friesland worden veel kluchten gespeeld. Een nieuwe schrijver, en in Friesland ben jij dat, geeft nieuwe mogelijkheden en die worden vaak met beide handen aangegrepen.”
- Daarbij spelen in jouw stukken zich zelden af in huiskamers. Dat prikkelt de nieuwsgierigheid.
“Ik probeer inderdaad altijd een originele locatie te zoeken. Bij mij zul je geen traditionele woonkamer zien, maar een keuken, een kuuroord, een brug, een gevangenis of een kelder. Ik weet ook dat heel veel toneelverenigingen meer vrouwen hebben dan mannen. De commerciële opportunist in mij probeert dus altijd zijn stukken te bevolken met meer vrouwen dan mannen. Dit terwijl de meeste auteurs vooral mannen de hoofdrollen geven.”
- Als meest gespeelde Vlaamse auteur van ons amateurtheater zie je waarschijnlijk heel veel bewerkingen van je stukken. Welke was het bijzonderst?
“Het gezelschap Isegrim uit Kortrijk speelde ‘De zevende zonde’ en daar zitten nogal wat scène- en decorwissels in. De toenmalige regisseur (Franky De Vos) had er niet beter op gevonden dan vier mannen van ‘den decor’, die ook wel eens wilden meespelen, tot levend decor te promoveren. Als de spelers bijvoorbeeld een kapstok nodig hadden, ging iemand van hen met de armen open op scène gaan staan. Een schitterende vondst! Op een bepaald moment hadden de acteurs een tafel nodig. De meeste kringen dimmen dan het licht, spelen een muziekje en brengen in het donker die tafel op scène. Isegrim bracht ook een tafel op, verticaal, met alle attributen als het ware vastgeplakt aan de tafel. Zodra de tafel klaar stond, begonnen de acteurs te spelen. Ze pakten een vork of een mes en begonnen te eten, want de attributen hingen met nageltjes vast aan de tafel en konden daar vanonder geschoven worden. Jaren later heb ik dat stuk dan geregisseerd in Baal en … ik heb dat idee toen klakkeloos gekopieerd. Ere wie ere toekomt.”
- Hoe ga je zelf om met bewerkingen? Welke vrijheid geef je aan gezelschappen?
“Dat is en blijft een discussiepunt bij De Vlaamse Toneelauteurs. Er zijn auteurs die het niet verdragen als iemand bij wijze van spreken een komma verwijdert uit één van hun stukken. Ikzelf probeer mij altijd in de plaats van de regisseur te stellen. Ik vind dat een stuk een werkdocument is. Een regisseur moet de vrijheid kunnen krijgen om zelf te schrappen wat hij of zij ongepast of overbodig vindt, zolang de ‘ziel’ van het stuk intact blijft. Ik ben dus behoorlijk tolerant. Wel heb ik graag dat gezelschappen op voorhand toestemming vragen om een titel te veranderen. Dat gebeurt meestal niet en soms vraag ik mij af wat de meerwaarde is van het gekozen alternatief. Goed, als je geen twee vrouwen in de hoofdrol cast, kun je ‘Martha en Mathilde’ in ‘Martha en Martin’ wijzigen. Maar een regisseur had er ooit ‘Magda en Lena’ van gemaakt omdat hij dat mooier klinken vond. Hoewel ik tolerant ben op dat vlak, merk ik echter dat er relatief weinig veranderd wordt aan mijn stukken.”
- Welk stuk wordt het meest gespeeld?
“Eerst was ‘Comme chez Swa’ het populairst, maar dat kende daarna een terugval en is pas de laatste jaren weer aan een remonte bezig. Inmiddels is ‘Martha en Mathilde’ mijn meest gespeelde stuk geworden. Verder worden ook ‘Per(r)ongeluk’ en ‘De kat in de kelder’ elk jaar door respectievelijk tien en twintig kringen opgevoerd. ‘Kuuroord Fontina’ werd dan weer herontdekt: het is vijftien jaar oud en dit jaar brengen vijftien gezelschappen het op de planken.”
- Wil je iets vertellen met je stukken? Mensen een geweten schoppen?
“Ik wil vooral een goed verhaal schrijven dat mensen interesseert en amuseert. Ik heb niet de bedoeling om een boodschap te brengen. Soms sluipt die er misschien in, zoals in mijn recentste stuk ‘De klokkenluiders’. Dat gaat over overspel en de wraak van een gedupeerde. Maar is zoiets echt een boodschap? Ik wil vooral dat mijn stukken geloofwaardig blijven. Dat wordt in komedies heel vaak vergeten. Bovendien probeer ik in de mate van het mogelijke onderbroekenhumor te vermijden, al sluipt die er af en toe wel in, en dat hoeft niet noodzakelijk negatief te zijn.”
- Waar vind je de inspiratie?
“Ik zoek inspiratie in het dagelijkse leven, maar soms ook in films. Zo is het idee van ‘Martha en Mathilde’ losjes gebaseerd op de klassieker ‘Arsenic and old lace’ met Cary Grant. En, voor alle duidelijkheid, ik heb dit stuk geschreven twee jaar vóór ‘Eigen kweek’ (lacht). ‘De kat in de kelder’ is dan weer geïnspireerd door ‘The ladykillers’, een film van de Coen-broers uit 2004. Daarin huren enkele dieven een kelder van een oude weduwe om van daaruit een tunnel te graven naar een casino.”
- Ben je op dit moment met een stuk bezig? Kan je er al iets over zeggen?
“Doorgaans ben ik een jaar bezig met het invullen van mijn ruwe structuur en wanneer die eenmaal af is, ga ik voor twee weken naar de zee om in afzondering het stuk te schrijven. Dit jaar viel die periode eind februari: ik schreef van acht uur ‘s morgens tot zes uur ‘s avonds, uiteraard af en toe afgewisseld met een wandeling. Mijn vrouw ging mee om mij ondertussen in de watten te leggen. Wat ik daar geschreven heb, laat ik nu een paar maanden liggen, waarna ik alles herlees en aanpas waar nodig. Ik werk ongeveer anderhalf jaar aan een stuk. Ik wil niet in de val trappen van de massaproductie omdat ik succes heb. Ik wil echt dat mijn stukken helemaal af zijn wanneer ik ze loslaat. En nu ik erover nadenk, vind ik het eigenlijk wel straf dat ik zo veel gespeeld word met zo weinig stukken.”
Kurt Velghe
“Veel regisseurs weigeren in te zien dat theater evolueert. In die val wil ik niet trappen”
“Een regisseur is vrij om zelf te schrappen wat hij of zij ongepast vindt, zolang de ‘ziel’ van het stuk intact blijft”
“Ik probeer onderbroekenhumor te vermijden, al sluipt die er af en toe wel in”