
Paul Voet, voorzitter Verdi vzw:
“Het werkplekleren staat leerlingen toe om met andere regisseurs te werken en zo te proeven van een nieuwe aanpak.”
Het is inmiddels voorbijgestreefd, dat oude cliché van de academie die neerkijkt op de amateurkunsten of toneelverenigingen. Als het van een nieuw decreet voor het Deeltijds Kunstonderwijs afhangt, kunnen de opleiding Woord en het amateurtheater best wat van elkaar opsteken.
De alternatieve leercontext, zoals het fenomeen heet, biedt scholieren de kans om ook in een toneelgezelschap de stiel te leren. Vanaf 1 september 2018 kunnen leerlingen een deel van hun opleiding in een vereniging volgen. Wie bij een amateurvereniging al bepaalde vaardigheden verworven heeft, kan na een extra toelatingsproef ook starten op een hoger niveau dan het eerste jaar.
Het decreet heeft zeker voordelen, vindt Wim Chielens, directeur van de afdeling Woord van de Stedelijke Academie van Poperinge. “Het uitgangspunt van een amateurgezelschap is om een goede productie neer te zetten, terwijl een opleiding minder resultaatgericht is, en dus meer experiment toelaat. Het loont de moeite voor leerlingen om de beide werkwijzen te leren kennen.” Daarnaast brengt het decreet ook verschillende generaties bij elkaar, garandeert het een vlotte doorstroom van afgestudeerden en stimuleert het de culturele dynamiek in een stad of gemeente.
Dat is tenminste de theorie. Want voorlopig hebben de academies nog geen gebruik gemaakt van deze alternatieve leercontext voor theater. Zo’n uitstap is ook wel aan bepaalde criteria gebonden. Het traject loopt bijvoorbeeld voor een volledig schooljaar, en het is niet de bedoeling om in de loop ervan in- of uit te stappen. Werkplekleren moet ook bij de lessen aansluiten en wordt mee opgevolgd en geëvalueerd door de academies.
Erwin Scheltjens, muzikant en directeur van de Lierse stedelijke academie voor Muziek, Woord en Dans (SAMWD), weet dat de alternatieve leercontext in het geval van muziek al langer bij verenigingen wordt aangeboden, onder duidelijke voorwaarden. “Verenigingen die daar zo’n traject met een leerling willen doorlopen, moeten geleid worden door een professional of in wedstrijden minstens de middencategorie halen. Het eerste criterium kan gemakkelijk naar theaterregisseurs vertaald worden, terwijl het tweede moeilijker te achterhalen is bij toneelgroepen.”
“Wel is duidelijk dat dit systeem geen laatste strohalm mag zijn voor een vereniging in verval om alsnog jeugd binnen te halen. Het is geen goed idee als een vereniging met enkel zeventigers plots twintigers zou opleiden: de generatie daartussen moet ook aanwezig zijn, anders klopt er iets niet. Ook bij meer landelijke academies, waar lokale bestuurders vaak betrokken zijn bij amateurverenigingen, moeten de criteria gerespecteerd worden.” Niettemin gelooft Scheltjens, die via de muziekopleidingen uit zijn academie al jarenlang samenwerkt met verenigingen, in de mogelijkheden van het systeem. “De alternatieve leercontext opent zeker perspectieven.”
Ook Paul Voet, de voorzitter van VerDi vzw of de vereniging van directeurs van de Vlaamse en Brusselse academies muziek, woordkunst en dans, is het nieuwe decreet gunstig gezind. “Mij gaat het niet zozeer om de praktijkervaring, want die bieden academies zelf ook met goede begeleiders. De verrijking voor leerlingen is eerder dat ze via dit decreet met andere regisseurs kunnen werken en zo zullen proeven van een nieuwe aanpak.” Anderzijds kan het initiatief ook voor de verenigingen een brug naar kwaliteitsverbetering betekenen. Scheltjens: “Het brengt evaluerend denken binnen bij hen, en dat kan verenigingen uitdagen om de eigen werking verder uit te bouwen.”
Hoopgevende signalen dus, maar Scheltjens erkent ook dat directeurs binnen het Deeltijds Kunstonderwijs nog twijfels hebben. “Er is een soort van pedagogische angst. Sommigen vrezen dat de cursussen eronder zouden lijden, en dat er te weinig bezetting in de klassen zou zijn. Leerlingen moeten toch bij ons in de school les krijgen, vragen zij dan. Ook over de evaluatie van de scholieren is nog onzekerheid. Moeten directeurs hun docenten nu vrijhouden om naar toneelgezelschappen te sturen?”
Bij muziek is de praktische kant van de alternatieve leercontext eenvoudiger. Daar wordt het meestal toegepast voor het vak samenspel, waar de leerlingen vaak met een groepje kunnen instappen bij een vereniging. Een harmonie speelt ook consequent van september tot juni, waardoor ze gemakkelijker een schooljaar aan de academie kan vervangen. “Bij toneel daarentegen moeten we de uitwisseling eerder in functie van een productie bekijken”, zegt Paul Voet. “Die neemt pakweg drie tot vijf maanden in beslag. Wat doe je dan met de rest van het schooljaar? Het is niet altijd mogelijk om een leerling voor slechts een deel van het academiejaar in de lessen in te schuiven.”
“Wekelijks twee uur les volgen of drie maanden lang zes uur per week repeteren: dat is duidelijk een ander engagement”, vult Wim Chielens aan. Met de amateurverenigingen in de omgeving van Poperinge zet hij al jaren grote projecten op, maar die vormen geen vervanging voor de dramaopleiding. “Ons probleem is dat het nieuwe decreet niet toestaat om voor zulke projecten alle lessen te bundelen. Een module van een schooljaar bestaat uit tachtig uur, verdeeld over veertig weken, die je bij een productie in slechts enkele maanden samenbalt. De schrijvers van het decreet schijnen daarmee geen rekening gehouden te hebben.”
De toepassing van de alternatieve leercontext voor Woord lijkt dus nog niet voor dit schooljaar te zijn. Momenteel is Scheltjens is erover in gesprek met het huidige Forum voor Amateurkunsten, waarin de amateurkunstenorganisaties vertegenwoordigd zijn. “Met VLAMO en Koor & Stem, de amateurkoepels voor instrumentale en vocale muziek, zijn we al langer aan het samenwerken. Voor Woord komt het gesprek nu pas op gang, maar we hopen de alternatieve leercontext in de toekomst te kunnen aanbieden met een goede verspreiding over Vlaanderen.”
Dominic Depreeuw en Gilles Michiels
“Het werkplekleren staat leerlingen toe om met andere regisseurs te werken en zo te proeven van een nieuwe aanpak.”
“Een samenwerking kan theatergezelschappen stimuleren om zichzelf te evalueren”