Aan het einde van zijn studententijd in Leuven regisseerde Mathieu Lonbois voor het eerst een toneelstuk. Hij werd zo verliefd op het hoofdpersonage dat hij haar een beter einde gunde dan ze in het oorspronkelijke scenario kreeg. Jaren later kwam hij erachter dat hij daarmee zowat elke auteursrechtelijke spelregel brak die hij kon breken.
In mijn zoektocht naar de perfecte toneeltekst vond ik een prachtig Duits exemplaar dat het verhaal vertelt van Lotte, die door een moeilijke scheiding gaat. Het stuk bestaat uit grote en kleine scènes, waarin we Lotte beter leren kennen door haar interacties met de absurde personages die haar pad kruisen.
Haar ex-man Paul en zijn nieuwe lief, die ook nog eens haar huisbazin blijkt te zijn. Een dementerend ouder koppel dat haar voor hun verloren dochter aanziet. Een achttienjarig meisje dat nog liever in haar muffe eenpersoonstentje blijft zitten dan met haar in gesprek te gaan. Stuk voor stuk kille en wereldvreemde figuren die haar oeverloze optimisme doen verzanden in gekte en verslagenheid.
Tot ze, helemaal op het einde van het stuk, naar een dokterspraktijk gaat om psychologische hulp te zoeken. Ook daar stoot ze op een njet. Uiteindelijk verlaat ze moederziel alleen de wachtzaal, terwijl ze weggestaard wordt door de vele personages die mee aan haar ondergang hebben gebeiteld.
Ik was grote fan van deze plotlijn: de teloorgang van een intrinsiek goed personage komt altijd heel hard bij me binnen. Maar repetitie na repetitie groeide mijn sympathie voor Lotte. Het werd zo erg dat ik het niet meer over mijn hart kon krijgen om haar zo alleen achter te laten. Daarom veranderde ik het slot van het stuk: het enige personage dat ze tegenkomt dat toch het licht in haar ziet, geeft niet op en probeert het nog eens. Een laatste keer. En terwijl ze de dokterspraktijk verlaat, vlak voor de lichten doven, voelt Lotte gelukkig die hand op haar schouder die ze zo hard kan gebruiken. Misschien komt het toch allemaal goed.
Wanneer ik blakend van trots deze nobele daad deel op de redactievergadering van ons magazine, fronst één persoon in het bijzonder zijn wenkbrauwen: Bastiaan Malcorps van de Theaterbib. “Ik vrees dat ik slecht nieuws heb. Volgens de letter van de wet mag je geen enkele aanpassing doen aan een theatertekst zonder toestemming van de auteur te krijgen.”
Dat de toneelschrijver in kwestie een Duitser is en dus moeilijk lucht kan krijgen van mijn ingrepen, maakt niet uit: “Je had via zijn Belgische rechtenbeheerder toestemming moeten vragen. Stel dat de man al dood was, is dat ook geen excuus. Tot 70 jaar na het overlijden van een auteur mag je niets aan teksten veranderen zonder toestemming van zijn erfgenamen of rechtenbeheerders. Je kan er zelfs een fikse boete voor krijgen.”
Maar, sputter ik tegen: dit is allemaal nieuwe informatie voor mij! Als ik hierover een artikel wil schrijven, kan ik dan nog in de problemen komen? Bastiaan haalt zijn schouders op. Ik schraap mijn moed bij elkaar en draai het telefoonnummer van auteursbureau ALMO.
Nu ik Brenda van ALMO aan de lijn heb, besluit ik maar meteen alles op te biechten. Want ik had destijds niet alleen het slot van dit stuk veranderd, maar ook personages en scènes geschrapt en bijgeschreven, namen aangepast om ze eigentijdser te maken en zelfs de titel veranderd. Brenda zucht: “Het is niet omdat je rechten voor een tekst betaalt dat ze van jou wordt en je er zomaar mee kan doen wat je wil.”
“Dat was ook niet mijn bedoeling”, zeg ik schoorvoetend. “Meer zelfs, op de affiche heb ik netjes de naam vermeld van de auteur én de titel van het oorspronkelijke stuk! Zijn dat dan geen verzachtende omstandigheden?” Niet dus. “Als ik zoiets op een affiche zie, dan mag je meteen een mail van mij verwachten”, vertelt Brenda. “Zeggen dat je een stuk naar een ander stuk schrijft, is eigenlijk al meteen schuld bekennen. Dan geef je toe dat je aan de tekst gemorreld hebt.”
“Wij zijn trouwens contractueel verplicht om inbreuken te melden aan de agent van de auteur”, vervolgt ze. “Als de inbreuk niet zo ingrijpend is, blijft het meestal bij een berisping. Maar de auteur en zijn vertegenwoordiging beslissen zelf of de zaak een juridisch staartje krijgt.” Het angstzweet breekt me uit en ik verwacht dat Brenda me elk moment een gepeperde rekening zal doormailen. “Maar omdat je er zo eerlijk over bent en je er een artikel over schrijft, zal ik het voor deze keer door de vingers zien. Ik hoop dat je andere theatermakers met je tekst wat kan bijleren.”
“In de praktijk wordt de soep niet altijd zo heet gegeten als ze geserveerd wordt”, nuanceert Bastiaan van de Theaterbib nog. “Niet-aangevraagde veranderingen vliegen soms onder de radar, omdat ze zo moeilijk te detecteren zijn. Maar naast de puur juridische verantwoordelijkheid, is het ook een kwestie van respect naar de toneelschrijver toe om de tekst zo intact mogelijk te houden.”
Bastiaan stuurt me een speech door van de Nederlandse toneelauteur Don Duyns. Zijn pleidooi: blijf met je fikken van de teksten van toneelschrijvers.
Is de schrijver een jukebox?
Is hij/zij/hen een met mensenvlees
overtrokken taalmachientje waar
je een muntje in kan gooien om
te krijgen wat je wil? Kun je dit
taalmachientje voor de rest van
de repetitieperiode opsluiten,
bijvoorbeeld in een meterkast,
en verder gewoon doen wat je wil
met de woorden die je in goed
vertrouwen hebt ontvangen?
Het lijkt er soms op.
Het lijkt er soms fucking veel op!
Don Duyns
Duyns eist respect voor toneelschrijvers, want als iemand de tekst kent, dan is het wel de schrijver ervan. Aanpassen kan heel soms voor hem, als je de auteur maar betrekt bij dat proces. “Vertrouw op zijn/haar/hun vakmanschap. De regisseur is geen mini-god die zomaar mag aanpassen wat hij wilt.” De letter van de wet geeft Duyns 100% gelijk.
“Toch ben ik er niet zeker van of alle auteurs zijn mening delen”, vult Bastiaan aan:
Zoveel schrijvers, zoveel meningen. Maar als je vooraf vraagt om aanpassingen te doen, heb je veel meer goodwill van de auteur in kwestie dan wanneer je het niet doet. “Als je het van tevoren vraagt, is er meer mogelijk dan je denkt”, glimlacht Brenda van ALMO. “Twijfel je? Contacteer ons en vraag maar raak!”
Dus ja, ik heb het slechte voorbeeld gegeven. Na die laatste woorden van de arts (“Gaat u alstublieft weg?”) had ik Lotte alleen moeten laten wegwandelen uit die dokterspraktijk. Zonder troostende hand op haar schouder. En toch ben ik stiekem blij dat ik dat zoveel jaren geleden niet wist. Want ik gunde haar die strohalm, dat sprankje hoop van harte.
Misschien mail ik binnenkort via Brenda wel eens naar die Duitse schrijver. Voor Lotte.