In de cinema is het ingeburgerd, maar in het theater zie je het nooit: aftiteling. Toeschouwers zouden daar nochtans heel veel baat bij hebben, vindt Bernt Sales Segarra. Een pleidooi voor die stilte na de storm.
De film is voorbij . Dat weet ik, omdat na de laatste scène de met zorg gekozen muziek aanzwelt. Na het donker licht voorzichtig een eerste naam op het scherm op, die van de acteur achter het hoofdpersonage. Rustig volgt de tweede, de derde, de vierde. Ik laat het gebeuren. Terwijl de kerel naast mij zijn spullen al bij elkaar grabbelt en de eerste mensen rondom mij beginnen te mompelen, zink ik nog verder weg in mijn bioscoopstoeltje.
Het is een belangrijk moment, dat einde van een film. Het meest onderschatte misschien ook - vooral dan die aftiteling. Niet alleen omdat het een hommage is aan alle vakmensen die ook naast de camera’s deze film hebben gemaakt tot wat ze is, ook omdat het mij en andere cinefielen de tijd geeft om even te bezinnen. Ik luister naar de muziek, ik lees de namenlijst met een half oog, maar ik neem vooral de tijd om alles te laten binnenkomen. Minutenlang kan ik daar in die zaal blij ven zitten.
Het contrast met theater kan niet groter zijn. Oké, je krijgt meestal een adempauze van een seconde of tien na de laatste fade to black. Dan start het applaus, eerst aarzelend, maar al snel oorverdovend. De lichten flitsen aan en de acteurs komen in een drafje weer het podium opgerend.
Geen spoor van hun personage blijft over. Met een grijns van oor tot oor buigen ze en wijzen ze naar de technicus achter de lichttafel. Boem, baf, terug gekatapulteerd naar het leven van elke dag. Tot zover de immersieve ervaring.
Ik heb echt moeite met dat abrupte einde. Waar ik van droom, is kunnen wegzakken in mijn rood velvet stoeltje als de show afloopt. Dat de acteurs, maar ook de techniekers, de kostuumontwerpers, de regisseurs, de cateraars, iedereen die meewerkte, allemaal opkomen en dat ze sereen komen groeten. Niet onder daverend applaus, maar in een stilte die gevuld wordt met de juiste muziek.
Het applaus zou dan even uit blijven, maar dat zou oké zijn. Iedereen zou weten dat ik hen geweldig vond en ik zou de tijd hebben om alles te laten binnenkomen. Dan zou ik daar zitten, omringd door een publiek dat net allemaal hetzelfde meemaakte en het allemaal toch zo anders heeft ervaren. De acteurs verdwijnen dan weer in stilte, het doek zou opnieuw vallen en pas dan zouden we collectief het applaus inzetten. Nadat we écht hebben gevoeld wat het stuk met ons gedaan heeft . Tijdens dat weloverwogen applaus kunnen de acteurs nog eens opkomen, deze keer met de maskers af en helemaal als zichzelf.
Misschien zou het applaus dan wel dieper zijn, oprechter, omdat we eerst in stilte het stuk hebben laten bezinken. Daarna zouden we naar de cafetaria trekken, maar niet zomaar om te praten over de voorstelling. Nee, we zouden dan niet de eerste vraag stellen: "Wat vond je ervan?", maar "Wat heeft het met jou gedaan?" Pas daarna zouden onze woorden de diepte in kunnen gaan. Dan zou ik je een echt doordacht antwoord
kunnen geven. De voorstelling zou niet alleen de scène hebben gevuld, maar ook de ruimte in onze gedachten. De ervaring zou blij ven nazinderen, niet alleen in onze herinneringen, maar in onszelf.
Eer de rust, eer de stilte. Pas dan kunnen we de magie volledig in ons opnemen.